1 Kings 21

1) Jizreel was,

Zie van deze stad boven, 1 Kon. 18:45.

1Ki 18.45
2) kruidhof,

Of, groenselhof. Hebreeuws, een hof der groente, of, des groensels. Het Hebreeuwse woord betekent allerlei groen kruid, voornamelijk dat gezaaid en tot spijs gebruikt wordt. Vergelijk Deut. 11:10.

De 11.10

3) goed in uw ogen is,

Zie van deze manier van spreken Gen. 19:8; voor dezelve is onder, 1 Kon. 21:6, zo het u behaagt.

Ge 19.8 1Ki 21.6
4) Dat late de HEERE

Hebreeuws, dat zij mij verre vanwege, of om den Heere. De reden dezer weigering was, omdat God in zijn wet verboden had de erfgoederen der stammen en huisgezinnen in eigendom te vervreemden; Lev. 25:23; Num. 36:7, enz.

Le 25.23 Nu 36.7
5) gemelijk

Alzo onder, 1 Kon. 21:5. Zie boven, 1 Kon. 20:43.

1Ki 21.5 20.43

6) keerde zijn aangezicht

Te weten, naar den wand, van de mensen af, niet willende iemand spraak leveren, of met iemand te doen hebben.

7) brood.

Dat is, geen spijs. Zie Gen. 3:19; alzo in het volgende.

Ge 3.19
8) regeren?

Hebreeuws, doen; dat is, regeren, bedienen, handhaven. De zin is dat hij niet waardig zou zijn koning over Isra‰l te wezen, indien hij zoveel verstand of courage niet had, waarmede men een Naboth bedwingen en hem zijn wijnberg afhandig kon maken.

9) vrolijk;

Hebreeuws, zij goed; dat is, vrolijk. Zie goed, voor vrolijk, Richt. 16:25, en Richt. 18:20; 1 Sam. 25:8,36.

Jud 16.25 18.20 1Sa 25.8,36
10) de oudsten

Dat is, magistraat, raad en overste der stad. Alzo Deut. 21:2; Richt. 8:14; Ruth 4:2.

De 21.2 Jud 8.14 Ru 4.2

11) edelen,

Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk witte, door welke men verstaan moet de edele, voornaamste en aanzienlijkste lieden, omdat die gemeenlijk met witte klederen gekleed gingen. Zie de aantekeningen Gen. 41:42; idem Esth. 8:15, en onder, 1 Kon. 21:11.

Ge 41.42 Es 8.15 1Ki 21.11

12) zijn stad waren,

Alzo onder, 1 Kon. 21:11. Versta Jizre‰l, welke Naboths stad genoemd wordt [gelijk ook hij zelf een Jizre‰liet, boven, 1 Kon. 21:1,7], omdat hij daarin woonde, of misschien ook daarin geboren was. Zie dezelfde manier van spreken, Gen. 23:10, en Gen. 24:10, en de aantekeningen daarop.

1Ki 21.11,1,7 Ge 23.10 24.10

13) wonende met Naboth.

Dat is, die zijn medeburgers waren.

14) Roept

Dit beveelt zijt, opdat men kennis zou nemen van het leven en den wandel van Naboth. Want de vastendagen werden onderhouden om, onder andere redenen, ook onderzoek te doen naar enige grove zonden, die openbaar geworden waren, en die naar behoren te straffen, ten einde alzo de gramschap Gods van de gehele gemeente afgekeerd mocht worden.

15) in de hoogste plaats

Hebreeuws, in het hoofd des volks, alzo onder, 1 Kon. 21:12. Versta hierdoor, een verheven plaats der vergadering, in welke de beschuldigden gesteld werden, opdat zij te beter van het volk zouden gezien en gehoord worden. Of, versta, een verheven en waardig gestoelte, waarin de voornaamsten der stad [onder welken men meent, dat Naboth een geweest is] plachten te zitten, en dat Naboth daar, in zijn gewoonlijke plaats te zitten, toegelaten werd, om hem alle nadenken te benemen van het kwaad, dat tegen hem gestookt werd.

1Ki 21.12
16) zonen Belials,

Versta door dezen ondeugende mensen, die, het juk der goddelijke vreze en der menselijke eerbaarheid afgeworpen hebbende, slechts genegen zijn om zonder enige conscientie kwaad te doen. Zie Deut. 13:13.

De 13.13

17) gezegend;

Zegenen heet hier vloeken. Want dit is zo afgrijslijk gehouden geweest, dat men het kwalijk durfde noemen, zodat in de plaats daarvan het tegendeel bedekter wijze gezegd wordt. Alzo onder, 1 Kon. 21:13, en Job 1:5,11, en Job 2:9.

1Ki 21.13 Job 1.5,11 2.9

18) voert hem uit,

Te weten, buiten de stad. Want hier in voortijden was het een gebruik, dat de misdadigers buiten de steden en plaatsen der gemene woningen gestraft werden, als onwaardig zijnde onder het gewoonlijke gezelschap der mensen hun geest te geven. Zie Lev. 24:14,23; Joz. 7:24, en Mark. 15:20.

Le 24.14,23 Jos 7.24 Mr 15.20

19) stenigt hem,

Naar uitwijzen der wet, die daarvan gegeven was door Mozes, Lev. 24:15,16, enz.

Le 24.15,16
20) zijner stad,

Zie boven, 1 Kon. 21:8.

1Ki 21.8

21) die oudsten

Zie boven, 1 Kon. 21:8.

1Ki 21.8

22) gezonden had;

Dat is, door brieven ontboden had.

23) in de hoogste

Zie boven, 1 Kon. 21:9.

1Ki 21.9
24) zonen Belials,

Zie boven, 1 Kon. 21:10.

1Ki 21.10

25) gezegend.

Zie boven, 1 Kon. 21:10.

1Ki 21.10
26) erfelijk,

Het schijnt hieruit dat de goederen van Naboth ten profijte des konings zijn geconfisceerd geweest, zijnde Naboths zonen mede gedood, 2 Kon. 9:26, en dat onder een vals deksel van religie, even alsof zij hierin hadden willen volgen het exempel der goddelijke straffen, in vorige tijden alzo uitgevoerd over Dathan en Abiram, Num. 16:32, en Achan, Joz. 7:24,25, dat ook hun kinderen niet gespaard werden. En alzo zouden deze rechters verkeerdelijk gevolgd hebben de exempelen der extraordinaire wraak Gods, die wel enigszins ons verborgen, maar nochtans rechtvaardig is, en niet de ordinaire wet voor de mensen gesteld, welke verbiedt de kinderen om hunner ouderen misdaad te straffen; Deut. 24:16.

2Ki 9.26 Nu 16.32 Jos 7.24,25 De 24.16
27) Thisbiet,

Zie boven, 1 Kon. 17:1.

1Ki 17.1
28) die in Samaria is;

Versta, waar Achab woonde, en waar hij op dien tijd, als God deze woorden met Elia sprak, ook persoonlijk was, maar staande op zijn vertrek naar Naboths wijngaard, waar hem Elia zou vinden, ten welken aanzien in de volgende woorden gezegd wordt dat Achab in den wijngaard was; overmits hij daar zou zijn als Elia te Jizre‰l aankomen zou.

29) Hebt gij doodgeslagen,

Dit te vragen wordt Elia gelast, niet om Achabs zonde als een onbekende daad te onderzoeken, maar om Achab daarover te bestraffen en hem Gods rechtvaardige wraak voor te houden; omdat hij niet alleen Naboth gedood, maar ook de erfenis van diens erfgenamen tot zich genomen had, tegen Gods wet.

30) In plaats dat

Dat is, voor dat de honden, of gelijk als de honden het bloed van Naboth gelekt hebben, zullen de honden ook uw bloed lekken; alzo in het Hebreeuwse woord genomen Zef. 2:10. Anderen verstaan dit van dezelfde plaats niet in het bijzonder van het veld buiten Jizre‰l, maar in het algemeen van het land Isra‰ls. Want Jizre‰l, waar buiten Naboths bloed gestort is, was in den stam van Issaschar gelegen, en Samaria [alwaar de honden Achabs bloed gelekt hebben, onder, 1 Kon. 22:38] in den stam van Efra‹m. Of, zo men het neemt van denzelfden akker, zo zie de vervulling in Achabs zoon, 2 Kon. 9:26.

Zep 2.10 1Ki 22.38 2Ki 9.26
31) Hebt gij mij

Dit is zoveel alsof hij zeide: Zijt gij zo stout dat gij onder mijn ogen durft komen? en behoordet gij niet uit mijn gezicht te blijven, dewijl gij wel merken kunt dat ik u haat, omdat gij nimmermeer ophoudt mij met uw dreigementen vijandelijk te bejegenen?

32) verkocht hebt,

Dat is, overgegeven tot de slavernij der zonde. Want gelijk degenen, die zich als een lijfeigene aan iemand verkoopt, zijn wil en gebied in alles begeert te volgen; alzo wordt die gezegd zich te verkopen om kwaad te doen, die zich aan de zonde, om haar in alles te gehoorzamen, overgeeft. Deze manier van spreken is ook 2 Kon. 17:17; Jes. 50:1.

2Ki 17.17 Isa 50.1
33) wat mannelijk is,

Zie boven, 1 Kon. 14:10.

1Ki 14.10

34) den beslotene

Zie Deut. 32:36.

De 32.36
35) De honden

Zie de vervulling 2 Kon. 9:33,34, enz.

2Ki 9.33,34
36) Die van Achab

Zie boven, 1 Kon. 14:11.

1Ki 14.11
37) zichzelven

Zie boven, 1 Kon. 21:20.

1Ki 21.20

38) te doen

Zie boven, 1 Kon. 11:6.

1Ki 11.6
39) drekgoden;

Zie Lev. 26:30.

Le 26.30

40) Amorieten

Versta onder een soort der Kana„nieten, al de anderen mede. Zie Gen. 15:16, en Gen. 48:22.

Ge 15.16 48.22
41) dat hij zijn

Een exempel van slechts uiterlijk en tijdelijk berouw; hetwelk niet voortkwam uit een hart, dat door het geloof gezuiverd en recht bekeerd was; gelijk te zien is onder, 1 Kon. 22:8.

1Ki 22.8

42) klederen

Zie Gen. 37:29.

Ge 37.29

43) vlees legde,

Zie Gen. 37:34.

Ge 37.34

44) lag ook neder

Te weten, om te slapen.

45) langzaam.

Of, zachtkens, tragelijk, lamachtig.

46) zo zal Ik

Een exempel van Gods goedheid, waardoor Hij de welverdiende straf uitstelt om een geveinsde vernedering.

47) in de dagen

Zie de vervulling hiervan, 2 Kon. 9:23.

2Ki 9.23
Copyright information for DutKant